top of page

Updated: Feb 18

Een recent opiniestuk uit de Financial Times over thuiswerk bevat 3 dikke leugens. En toch is de tekst een schot in de roos.


‘In plaats van welzijn te verheerlijken en lange wandelingen te maken met de hond zou Gen Z meer gebaat zijn met een voltijdse aanwezigheid op kantoor.’


Dat is de toon van een opiniestuk dat recent verscheen in de Financial Times. Ik verslikte me even in mijn koffie.


Het stuk leest als een verheerlijking van het pre-corona tijdperk. Je weet wel. Dat tijdperk waarin alle medewerkers innovatief waren, elke dag fantastische ideeën met elkaar deelden aan de koffiemachine en jongere medewerkers regelmatig de lift deelden met senior profielen die hen hun meest geniaal advies in het oor fluisterden zo even tussen twee verdiepingen door.


Het opiniestuk bevat al zeker drie dikke leugens.

En toch vind ik het stuk een schot in de roos.


Maar eerst de drie dikke leugens.




Dikke leugen nummer 1

Coronasituatie = actuele situatie   


Het stuk verwijst naar een studie van Microsoft die zou aantonen dat thuiswerk connectie met nieuwe teamleden ondermijnt. Die studie verschenen in 2021 in Nature liet inderdaad zien dat a. tijdens de pandemie b. bij voltijds c. verplicht thuiswerk netwerken in organisaties opdroogden.


Dat lijkt me niet zo verwonderlijk in tijden van isolatie. Intussen is de realiteit anders. Uit cijfers van professor Nick Bloom van de Stanford University in de herfst van 2023 blijkt voltijds thuiswerk de uitzondering (12,8%). Het hybride model is met 30,3% veel meer in zwang.


Tip 1: graaf diep in onderzoek alvorens je met cijfers begint te zwaaien.


Dikke leugen nummer 2

Thuis = lawaai


Het stuk stelt ook dat alle thuiswerkplekken lawaaierig zijn.


Dat wordt tegengesproken door recente bevindingen van Leesman, een organisatie die wereldwijd werkplekken bestudeert en in 2023 tot de vaststelling kwam dat de gemiddelde thuiswerkplek onze werkactiviteiten beter ondersteunt dan het gemiddelde kantoor.


Tip 2: graaf diep in onderzoek alvorens je met cijfers begint te zwaaien.


Dikke leugen nummer 3

Het kantoor = innovatie


Het stuk gaat er ook van uit dat innovatie vooral plaatsvindt op kantoor. Dat klopt.


Althans: dat klopt voor de werkplek van meer dan 10 jaar geleden. Onderzoek van januari 2023 toont aan dat de link innovatie / kantoor mag gemaakt worden tot 2010 en dat daarna die correlatie niet meer opgaat. Vanaf 2015 zien we zelfs een positieve correlatie tussen thuiswerk en innovatie.


Ik citeer ‘But the real plot twist emerges post-2015. The previously negative coefficient, a marker of the remote work disadvantage, not only zeroes out but takes a surprising leap into positive territory. It’s a remarkable turnaround, a testament to the evolving efficacy of remote collaboration. This shift illustrates that distributed teams are no longer just catching up–they are paving new paths in innovation, rewriting the rules of collaborative creativity.’


Tip 3: graaf eerst wat in onderzoek alvorens je met clichés afkomt.


Toch is het stuk een schot in de roos


Ondanks de drie onwaarheden vind ik het stuk een schot in de roos.


Eerst en vooral de titel! 'The home-working revolution is harming young workers'. Die klopt als een bus. In vele organisaties is het kantoor immers nog steeds het symbool van de macht. De plek waar je gezien moet worden om promotie te maken. Vorige week vrijdag nog lazen we in de Tijd dat de topman van de Deutsche Bank stelt 'dat het kantoor de belangrijkste plek is om te werken'.


Leren en netwerken: een probleem bij thuiswerk?


Ook wat betreft de opvang van nieuwe medewerkers en het opbouwen van netwerken vind ik dat het stuk uit de Financial Times een belangrijk pijnpunt onder de aandacht brengt.


Alleen is de oplossing die wordt aangereikt niet optimaal. Mensen massaal terug naar kantoor fluiten gaat in tegen de tijdsgeest die meer aandacht geeft aan flexibiliteit en welzijn. Bovendien is aanwezigheid op kantoor geen garantie op het uitbouwen van een sterk netwerk.


Wat hebben we dan wel nodig? Ik zie al minstens drie oplossingen.


Oplossing 1

Een kwalitatief thuiswerkbeleid dat verbinding vooropzet


Een kwantitatief thuiswerkbeleid geeft mensen het recht een aantal dagen per week thuis te blijven. Dit staat haaks op het idee dat in bepaalde periodes het team best meer aanwezig is, bijvoorbeeld om nieuwe mensen op te vangen.


We hebben dus nood aan een andere benadering: een kwalitatieve benadering van het hybride werken. Een benadering die niet individuele efficiëntie vooropzet maar resultaatgericht werken in combinatie met verbinding. Verbinding met het team, de organisatie en de klant.


Voorbeelden daarvan vind je bij de Vlaamse Overheid (Agentschap Binnenlands Bestuur).


Oplossing 2

Van push naar pull


Bovendien moeten we leren om van vergaderingen bewustere momenten van verbinding te maken. Of die nu digitaal of fysiek doorgaan is van ondergeschikt belang. Synchroon informatie duwen naar een groep van luisteraars waarbij er één mond beweegt: het verbindt niet. Noch fysiek noch digitaal. Onderling kennis delen wel.


Onze tijd is kostbaar. Laten we niet samenkomen enkel om informatie te delen of om te zeggen wat we gedaan hebben. Laten we wél samenkomen om in dialoog te gaan, te discussiëren en te delen wat we geleerd hebben. Leidinggevenden zitten in de beste positie om dit kennisdelingsproces te faciliteren.


Voorbeelden daarvan vind je bij organisaties zoals AGConsult in België en in bij remote organisaties zoals Atlassian en DOIST.


Oplossing 3

Georchestreerde serendipity


En tenslotte moeten organisaties initiatieven nemen die medewerkers helpen om een netwerk uit te bouwen. Zo organiseert Umicore al jaren ‘De Lotto Lunch’: om de drie maanden kunnen mensen zich opgeven om een lunch te hebben met iemand die ze niet kennen. Tot 2020 gebeurde dat enkel fysiek. Nu ook digitaal. Dat garandeert kennisuitwisseling over hiërarchische en geografische grenzen heen.


Georchestreerde serendipity dus.



Kortom.


Het stuk van de Financial Times is een schot in de roos.


Omdat het hier en daar wat schuurt.

Omdat het durft in te gaan tegen het overheersend positieve, ietwat wollige discours over welzijn en thuiswerk.

Omdat het ons doet nadenken over de manier waarop we samen werken, samen leren en hoe we dat in het digitale tijdperk kunnen optimaliseren.


En tegelijk ruikt het stuk onfris: het ademt nostalgie uit naar een tijdperk waarin het kantoor-toneel floreerde. Waarin het kloppen van vele uren en constante beschikbaarheid verheerlijkt werd.


Maar wat is het ultieme doel van homework policies? Toch niet om kantoorruimtes te vullen.


Het ultieme doel van homework policies is om van werk 'goed werk' te maken.


  1. Werk waarbij niet hyper-individualisme maar verbinding met het team, de organisatie en de klant voorop staat.

  2. Werk waarbij niet constante beschikbaarheid maar aandacht voor aandacht centraal staat.

  3. Werk waarbij niet 'bezig zijn' maar waardecreatie en blijvend leren vooropgesteld wordt.


Laten we stoppen met praten over thuis werken en hybride werken.

Laten we het hebben over 'goed werk'.


Ik help kenniswerkers om in onze hybride wereld opnieuw grip te krijgen op tijd, aandacht en waardecreatie. Is je homework policy toe aan een reset? Wil je dat ik aan de slag ga met je directieteam of met je leidinggevenden? Mail me dan isabel.declercq@connectsharelead.com of bel 0477 87 24 69.




 









395 views0 comments

Updated: Dec 17, 2023

Onderstaande tekst is een fragment uit mijn verhalenbundel Sproet. Ik publiceerde die bij uitgeverij Ertsberg in 2022.


Dus ja. Ik schrijf niet alleen business boeken maar ook verhalenbundels.





Vorige week nog stuurde een lezer me de volgende feedback:




En nu: het ijsberenverhaal.


IJsberenleed


Ik stuurde drie mails.


De ene belerend: ‘het aanmoedigen van sport lijkt me cruciaal in deze moeilijke covid-tijden.’


De andere gehuld in zelfmedelijden: ‘ik ben al twintig jaar rugpatiënt en vele sporten zijn intussen uitgesloten.’


Een derde smekend: ‘ik smeek u, laat me toe tot de ijsberenclub.’


Ik twijfelde erover een vierde te schrijven waarin ik ijzersterke argumenten op tafel zou leggen om de ledenstop slinks te omzeilen.


Ik zou schermen met de woorden ‘inclusie’ en ‘diversiteit’, vaag refererend naar mijn half-gehandicapte status en naar mijn afkomst (van over het water, dus toch een béétje allochtoon).


Als het moest, én mocht dat in mijn voordeel spreken, dan zou ik liegen over mijn seksuele voorkeur. Ik twijfelde erover me voor te doen als twijfelende transgender.


Geluk komt naar ons toegefladderd wanneer we de hoop hebben opgegeven. Eind oktober kreeg ik – totaal onverwacht – de verlossende e-mail die mij meldde dat ik toegelaten was tot de IJsberenclub.


‘Ach, dat hou jij toch niet vol.’


Dat was het eerste wat mijn man me zei toen ik hem euforisch op de hoogte bracht van de inhoud van de mail.


Als mijn man dacht om met deze dwaze uitspraak een domper te zetten op de feestvreugde, dan had hij het goed mis.


Oké. Ik geef toe dat vroegere pogingen om te sporten op niets waren uitgedraaid. Na vier maal fietsen was ik dat rondjes draaien beu. Mijn abonnement van Basic Fit belandde snel diep in een lade. En aan mijn enthousiaste looprondjes in het park kwam abrupt een einde toen ik de ligamenten van mijn rechterenkel scheurde. Het was snel gedaan met de looppret.


Deze keer zou niets of niemand mij tegenhouden. Ik was vastberaden door te zetten tot het bittere, koude einde.


De eerlijkheid gebiedt me toe te geven dat mijn wil om ijsberin te worden ook gevoed werd door minder sportieve overwegingen.


Ik wou eindelijk iets kunnen toevoegen aan het lijstje ‘iets wat Isabel kan en Patrick niet.’

Dat lijstje is immers opvallend kort.


Zijn te melden: het vertroetelen van zieke kinderen – het regelen van een afspraak bij een Italiaanse huisarts in Ferrara voor mijn zieke zoon die daar stage loopt en dat terwijl dat in Italië niet kan zonder codice fiscale – het aanknopen van volstrekt nutteloze doch enthousiaste gesprekken met toevallige passanten die ik van haar noch pluim ken – het onnozel gaan hangen boven balustrades en dan doen alsof ik 300 meter naar beneden val, gewoon om Patrick die aan hoogtevrees lijdt te pesten – het boos worden aan hotelbalies over lawaaierige lelijke kamers waar het naar sigaretten ruikt. Een gratis update eisen én onmiddellijk krijgen – vervelende gesprekken voeren langs de telefoon.


De lijst langs Patricks kant is eindeloos langer.


Skiën – zeilen – Engelse romans lezen zonder om de twee zinnen een woord te moeten opzoeken –intellectuele conversaties aangaan met Duitse onbekenden op een nieuwsjaarsreceptie in Zwitserland, Duitsers waarover tijdens het gesprek twijfels opduiken over de koosjerheid van hun oorlogsverleden – tennissen – windsurfen – golfsurfen – met de motorfiets rijden – bergen beklimmen van wel meer dan 3000 meter – eindeloze wandelingen maken met zware rugzakken – schilderijen maken – vensterbanken en schattige tuindeurtjes toveren uit een plomp stuk hout – plattegronden van steden in amper vier seconden verwerken tot bruikbare informatie – websites ontwikkelen – complexe belastingaangiftes invullen – zich tot negen maal toe optrekken aan zo’n bar die ophangt bij de ingang van de slaapkamer van onze zoon – rozen snoeien – maaltijden op tafel toveren met restjes uit de koelkast in totale afwezigheid van recepten en kookboeken …


En zo kan ik nog wel een eindje doorgaan.


Kortom. Mijn uitstapjes naar de ecologische zwemvijver in het Boekenbergpark zouden het jarenlang aanslepende onevenwicht in onze relatie eindelijk herstellen.


Na de betaling van het jaarlijkse lidgeld, de belachelijke som van 30 euro, volgt de laatste stap. Je transitie van niet-ijsberin naar wel-ijsberin wordt bestendigd met de plechtige afhaling van een gepersonaliseerd lichtblauw armbandje. Het armbandje dat je toegang verleent tot het paradijs, het terrein exclusief voorbehouden aan de ijsberen.


Neen, zonder bandje kom je er niet in.


De eerste avond dat ik ding in mijn bezit heb, ben ik er net niet mee gaan slapen.


‘Schoon. Schoon. Schoon!’ Herhaal ik wel duizend keer tegen mijn gezinsleden.


‘Mama, dat is plastic. En die kleur. Wat een lelijk blauw.’


Zij, de anderen, de niet-ijsberen, zij begrijpen niet wat dat met een mens doet, het dragen van dat prachtige armbandje.


Lichtblauw: de kleur van het water dat ijs geworden is.  


In de weken die volgen doe ik mijn uiterste best om nieuwe vrienden te maken daar bij de zwemvijver van het Boekenbergpark. Ja, ik wil een volwaardig lid worden van de ijsberengemeenschap. Om die doelstelling te halen, besluit ik de zwemmers aan een grondige observatie te onderwerpen. En langzaam maar zeker tekenen zich gewoontes af, vaste rituelen. Ik ontdek er drie.


Ritueel nummer één: de juiste kledij.


Doorgewinterde ijsberen gaan niet naar de zwemvijver in jeans. Dat kledingstuk krijg je al bibberend niet vlotjes over je net afgedroogde billen gestroopt. Voor het eerst in mijn leven ga ik over tot de aankoop van een joggingbroek. Nog maar zelden heeft een lelijk kledingstuk me zo blij gemaakt. Het gemak waarmee je dat ding aantrekt na het zwemmen geeft me het gevoel er eindelijk helemaal bij te horen, bij de club.


Ritueel nummer twee: de juiste conversatie.


‘Il faut toujours savoir entretenir une bonne conversation.’ Die raad gaf mijn grootmoeder me mee. Na al die jaren durf ik haar tegen te spreken. ‘Bien écouter’ was wellicht beter geweest. Altijd moeten praten geeft ook maar stress.


Geen stress echter bij de ijsberen. IJsberen praten enkel over wat hen bindt: hoe koud is het water vandaag, af te lezen op het kleine doch bijzonder belangrijke zwarte bordje waarop met krijt genoteerd staan: temperatuur lucht / temperatuur water – hoe warmen ze op – hoe lang duurt de opwarming – hoe schuldig voelen ze zich wanneer ze te lang niet geweest zijn – trekken ze handschoenen aan om de kou te trotseren – én, hét gespreksonderwerp bij uitstek: welke lijnen trek jij in het zwembad?


Elke ijsbeer heeft een vast traject. En het is niet aangewezen die denkbeeldige doch haarscherpe ijsbeerlijnen te doorkruisen.


Hoe lager de temperatuur hoe korter de gesprekken. De gestrengheid van de temperaturen kristalliseert onze gesprekken tot de essentie. De kou vernauwt onze conversaties tot het enige dat op dat moment ons leven beheerst.


Zwemmen dus.


Ritueel nummer drie: de juiste aan- en uitkleedprocedure.


Preutsheid heeft geen plaats bij de ijsberen. Net naast het water staan twee tenten opgesteld. Mannen en vrouwen kleden zich daar uit en aan. Je ziet verrimpelde billen, harige buiken en rechtopstaande borsten in perfecte harmonie naast elkaar.


Het ijsberen brengt de kleurrijke verschillen tussen mensen samen in één grote melting pot – de zwemvijver – en laat ze daar versmelten tot er slechts één enkele schitterende schakering overblijft: lichtblauw.


In het water is er geen verschil tussen de luidruchtige protestantse Nederlander die denkt dat hij perfect Antwerps spreekt en de zwijgzame Jood die net zijn keppeltje heeft afgezet. Geen verschil tussen mensen met twee benen en de vrouw met één been die voorzichtig haar prothese heeft achtergelaten aan het trapje. Geen verschil tussen de imposante man met walrussnor en het onmiskenbare accent van Deurne-Zuid en de snoeverige welbespraakte consultant.


IJsberen egaliseert.


Ik kijk uit naar een sneeuwstorm en hagel, naar een gat hakken in het ijs. Maar die winter blijft de temperatuur van het water hangen bij vier graden en vanaf begin februari laat het zwarte bordje er geen twijfel over bestaan: het wordt terug warmer. En dan ineens midden mei stopt abrupt het ijsberenseizoen.


Plotsklaps wordt de zwemvijver ingenomen door de anderen. De niet-ijsberen. Zij-zonder-armbandje-die-de-rituelen-niet-respecteren-en-hun-gewoontes-aan-ons-opdringen.

En die overgang die ik niet had zien aankomen, veroorzaakt een kleine schok in mijn geest.


Ik ben in de war.


De rituelen die zich ongemerkt in mijn lijf genesteld hebben, horen niet thuis in deze nieuwe realiteit. Aan-en uitkleden gebeurt nu in vochtige kleedhokjes. Er wordt niet meer gesproken over temperaturen, denkbeeldige lijnen in het water en opwarmrituelen. Er zijn nieuwe redders. Ik ken ze niet. En zij herkennen me niet. Ze zeggen me streng dat ik mijn fiets elders moet parkeren.


Ik wil luid brullen dat ik ijsberin ben, daarbij zwaaiend met mijn lichtblauw armbandje.


Maar ik druip zwijgend af.

De ijsberin is een schurftige zwerfhond geworden.


Ik sta perplex en ik besef het nu pas: dit zijn ontwenningsverschijnselen. Ik was verslaafd.

Maar er is hoop.


‘Bent u ook geen ijsbeer?’


Dat vraag ik aan de vrouw waarmee ik het kleedhokje deel.


‘Ja hoor.’ Zeg ze. ‘Ik zit ook in het bestuur.’


‘Het is wel niet hetzelfde nu, hé.’

Zeg ik voorzichtig.


‘Ik begrijp wat je wil zeggen. Ach. Dat de zomer maar snel voorbij is. Ik kijk al uit naar midden september.’


Daar stond zowaar een verwante ziel. Ik had haar wel kunnen kussen, die vrouw.


Die kus heb ik dan toch maar niet gegeven. Stel je voor dat ik verkeerde signalen had gegeven daar, naakt in dat kleedhokje. Mijn lidmaatschap mocht door niets op het spel gezet worden.  


En dus ja. Ik tel af.

Ik tel af tot midden september.


PS

Wil je meer van dit? Wil je meer verhalen die je ontroeren?

Stuur dan een mail naar isabel.declercq@connectsharelead.com of bel 0477 87 24 69




 

248 views0 comments
bottom of page